Reactie op ‘Hoe zit het met… de ouderdom van de aarde?’

Inleiding
1. Kun je het verleden wetenschappelijk bestuderen?
2. Is naturalisme een noodzakelijke aanname om vast te stellen dat de aarde miljarden jaren oud is?
3. Zijn overschuivingen een probleem voor de geologische kolom?
4. Ontbreekt er erosie tussen aardlagen?
5. Ontbreekt de activiteit van bodemdiertjes in aardlagen?
6. Zouden koude stukken oceaanbodem allang opgewarmd moeten zijn?
7. Vormen polystrate fossielen een probleem voor miljoenen jaren?
8. Wijzen gevouwen lagen erop dat ze snel na elkaar gevormd zijn?
9. Wijzen intrusies in lagen erop dat ze snel na elkaar gevormd zijn?
10. Heb je voor dateringsmethoden aannames nodig?
11. Wijst 90% van alle dateringsmethoden op een jonge aarde?
12. Weerlegt het natrium in de oceanen een oude aarde?
13. Weerlegt de hoeveelheid sediment op de zeebodem een oude aarde?
14. Weerleggen erosiesnelheden een oude aarde?
15. Weerlegt helium in de atmosfeer een oude aarde?
16. Weerlegt DNA in fossielen een oude aarde?
17. Wijst het aardmagnetisch veld op een jonge aarde?
18. Moet je bij dateringsmethodes voor de kleinste ouderdom kiezen?
19. Wijzen sedimentatiesnelheden op een fout in radio-isotopendatering?
20. Kent de isochroonmethode problematische aannames?
21. Laat de datering van de Uinkaret-lavastroom zien dat radio-isotopendatering niet werkt?
22. Wijst helium in zirkonen op een jonge aarde?
23. Laat de datering van gesteenten met een bekende ouderdom zien dat radio-isotopendatering niet werkt?
24. Is de beginconditie bij een C14-datering gebaseerd op een aanname?
25. Laat de C14-datering van miljoenen jaren oude objecten zien dat deze niet zo oud zijn?
26. Laat de Taylor Trail zien dat mensen en dino’s tegelijk leefden?
27. Laat de Delk Track zien dat mensen en dino’s tegelijk leefden?
28. Laat de Meister Print zien dat mensen en trilobieten tegelijk leefden?
29. Zijn er stenen werktuigen uit het Tertiair gevonden?
30. Laat de Wilburton-pot zien dat miljoenen jaren niet kloppen?
31. Laat het bronzen belletje zien dat miljoenen jaren niet kloppen?
32. Laat de London-hamer zien dat miljoenen jaren niet kloppen?
33. Zijn er menselijke fossielen uit het Mioceen gevonden?
34. Zijn er menselijke fossielen uit het Krijt gevonden?
35. Wijst bevolkingsgroei op een jonge aarde?
Conclusie
En de Bijbel dan?

Inleiding

De aarde is ongeveer 4,5 miljard jaar geleden ontstaan en heeft sindsdien veel gebeurtenissen meegemaakt. Duizenden geologen over heel de wereld hebben in de afgelopen eeuwen onderzoek gedaan om de geschiedenis van de aarde stukje bij beetje in te kleuren. Sommigen bestuderen zoiets kleins als het versteende loopspoor van een miljoenpoot, terwijl anderen zich bezighouden met wereldwijde bewegingen van aardplaten. Zo levert iedere wetenschapper zijn eigen puzzelstukje aan om de geschiedenis van de aarde te kunnen reconstrueren. Samen zijn ze het erover eens dat de aarde heel erg oud is en dat er geen sprake is van een recente wereldwijde overstroming.

Gert-Jan van Heugten, eigenaar van WaaromSchepping en redacteur bij Weet Magazine, betwijfelt de conclusies van deze wetenschappers. Hij gelooft dat de aarde maar een paar duizend jaar oud is en dat veel geologische gegevens te verklaren zijn met een wereldwijde zondvloed. Argumenten voor die visie geeft hij in zijn boek Hoe zit het met… de ouderdom van de aarde?, dat in 2018 is uitgegeven door Gideon. Het is daarbij mooi dat hij aangeeft dat hij ernaar streeft om geen onwaarheden te verkondigen (p. 97).[1]

Net als Gert-Jan ben ik al lange tijd geïnteresseerd in de geschiedenis en de ouderdom van de aarde. Ik leer daar ook over op de universiteit, bij mijn studie Aardwetenschappen. Ik heb colleges gevolgd over verschillende onderwerpen die in Gert-Jans boek besproken worden. Die colleges werden gegeven door docenten die al bijna hun hele leven onderzoek doen naar zo’n onderwerp, maar zij komen tot heel andere conclusies dan Gert-Jan. Ik ook. Daarom wil ik uitleggen waarom ik denk dat de argumenten van Gert-Jan niet kloppen en zijn boek – ondanks het goede voornemen (p. 97) – wel degelijk veel onjuistheden bevat. Bij sommige argumenten zal ik ook laten zien dat zelfs creationisten het met Gert-Jan oneens zijn, ondanks dat zij er baat bij zouden hebben als het argument klopte.

Ik besef goed dat Gert-Jan zijn best heeft gedaan om zijn argumenten zo simpel mogelijk uit te leggen. Als je iets vereenvoudigt, is het natuurlijk niet mogelijk om alle aspecten van een argument tot in detail uit te werken. In verschillende boeken en op websites van andere creationisten zijn dezelfde argumenten te vinden met een onderbouwing die uitgebreider is. Die onderbouwing heb ik meegenomen waar dat nodig was.

[1] Paginaverwijzingen zonder verdere uitleg verwijzen naar: Van Heugten, G. J. H. A. (2018). Hoe zit het met… de ouderdom van de aarde? Hoornaar: Gideon.

1. Kun je het verleden wetenschappelijk bestuderen? (11-12, 31)

In zijn boek probeert Gert-Jan niet alleen aan te tonen dat de argumenten voor een oude aarde niet kloppen en die voor een jonge aarde wel. Hij probeert ook in twijfel te trekken dat het überhaupt mogelijk is om wetenschappelijke uitspraken over het verleden te doen. “Hoewel het naturalisme wordt gepresenteerd als wetenschap en het scheppingsverhaal als een geloof, zijn ze feitelijk allebei even (on)wetenschappelijk”, schrijft hij. “Je kunt namelijk niet teruggaan in de tijd om te kijken wat er zesduizend jaar geleden gebeurde en welke van de twee visies dus de juiste is.

Gert-Jan heeft hier in principe gelijk. Je kunt niet teruggaan naar het verleden, dus moet je het reconstrueren met gegevens uit het heden. Maar ook al betekent dit dat er soms veel onzekerheid is, het wil daarom nog niet zeggen dat iedere hypothese of ieder model even wetenschappelijk is. Een kenmerk van wetenschappelijk onderzoek is bijvoorbeeld dat het zo onbevooroordeeld mogelijk wordt gedaan, terwijl creationisten openlijk aangeven te beginnen met hun religieuze vooronderstellingen. Daardoor accepteren ze vaak ook niet de meest aannemelijke interpretatie van de feiten, wat – zoals Gert-Jan in Hoofdstuk 2 ook uitlegt – de methode is waarmee in de historische wetenschappen wordt gewerkt. Dit maakt bijvoorbeeld geologie nog niet onwetenschappelijk. Iedere wetenschap doet namelijk aannames over het verleden.

2. Is naturalisme een noodzakelijke aanname om vast te stellen dat de aarde miljarden jaren oud is? (15)

Naturalisme is de filosofische opvatting dat er voor alle gebeurtenissen alleen natuurlijke oorzaken zijn. Bovennatuurlijke oorzaken, zoals God, worden uitgesloten. Veel wetenschappers werken met die aanname, maar niet allemaal. De aanname is ook niet nodig om te constateren dat de aarde miljarden jaren oud is. Nog altijd zijn er christelijke wetenschappers die geloven dat er in de geologische geschiedenis bovennatuurlijke ingrepen hebben plaatsgevonden, maar die tegelijkertijd ook accepteren dat de aarde geen zesduizend jaar oud is. Zij worden oudeaardecreationisten genoemd. Ook in de periode waarin de hoge ouderdom van de aarde algemeen geaccepteerd raakte, het begin van de achttiende eeuw, waren er veel geologen die geen moeite hadden met bovennatuurlijke ingrepen. Voorbeelden hiervan zijn Georges Cuvier, William Buckland en Louis Agassiz en al eerder Leonardo da Vinci. De aanname van het naturalisme is dus duidelijk niet nodig om te accepteren dat de aarde oud is.

3. Zijn overschuivingen een probleem voor de geologische kolom? (36)

In zijn bespreking van de geologische kolom schrijft Gert-Jan (p. 36): “Op honderden plekken ter wereld liggen ‘oudere’ aardlagen boven ‘jongere’, wat direct ingaat tegen Steno’s superpositie.” Het eerste gedeelte van deze zin is waar, maar het tweede gedeelte niet. Ook vormt het geen probleem voor de geologische kolom, zoals Gert-Jan in de volgende zin beweert: “Door al deze feiten is de verklarende waarde van de geologische kolom, op z’n zachtst gezegd, erg beperkt.”

Het verschijnsel dat oudere gesteentelagen op jongere liggen, wordt al heel lang goed begrepen. Die situatie ontstaat namelijk als een pakket gesteenten over een breukvlak schuift en zo op een ander pakket komt te liggen. Dat wordt een overschuiving genoemd en de meeste creationisten erkennen dat verschijnsel. In het begin van de vorige eeuw waren formaties die verkeerd om lagen nog een populair argument onder creationisten, maar zodra er creationisten kwamen met een geologische achtergrond, zagen deze in dat er duidelijk sprake was van overschuivingen.[2]

In het gebied in Spanje waar ik zelf veldwerk heb gedaan, waren ook overschuivingen. Op allerlei manieren was duidelijk dat het daar niet om afzettingsvolgorde ging, maar om tektonische activiteit. Dezelfde opeenvolging van formaties kwam twee – of zelfs drie – keer voor, dezelfde breuken hadden verderop voor plooien gezorgd, van bepaalde formaties waren alleen hier en daar nog kleine restjes zichtbaar, enzovoort.

Wordt het superpositieprincipe van Steno gefalsifieerd door overschuivingen? Nee, want Steno’s principe geldt alleen voor de oorspronkelijke ligging en oriëntatie van gesteenten, voorafgaand aan latere tektonische gebeurtenissen. Dit principe en de geologische kolom zijn dus twee middelen die prima door geologen gebruikt kunnen worden.

[2] Numbers, R. L. (2006). The Creationists. Cambridge, MA: Harvard University Press, p. 244.

4. Ontbreekt er erosie tussen aardlagen? (38)

Soms lijkt het alsof alle gesteentelagen kaarsrecht op elkaar liggen. Als er tussen de afzetting van deze verschillende lagen honderdduizenden of zelfs miljoenen jaren zijn verstreken, verwacht je dan niet veel meer onregelmatigheden, zoals geulen, heuvels en grotten? En stel dat het antwoord bevestigend is, laten de kaarsrechte lagen van bijvoorbeeld de Grand Canyon dan niet zien dat er helemaal geen miljoenen jaren geweest zijn? Het antwoord op deze vragen telt drie verschillende delen.

Reactie GJ 1
Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Grand_Canyon#/media/Bestand:Viaje_al_Gran_Ca%C3%B1%C3%B3n_008.jpg

Ten eerste is het vaak zo dat er wel degelijk veel sporen zijn te vinden van de lange tijd tussen de afzetting van twee lagen, ook in de Grand Canyon. Zo heb je tussen de Muav Limestone Formation en de Redwall Limestone Formation de Tempel Butte Limestone Formation, die bestaat uit een serie kanalen die de Muav Formation hebben ingesneden. Tussen de Redwall Formation en de Supai Group heb je de Surprise Canyon Formation, die gevormd is door rivieren die deel uitmaakten van een landschap met oplosgaten en grotten in uitgehard gesteente. Zo zijn er in de Grand Canyon talloze sporen te vinden van lange periodes zonder afzetting.[3] Ook op kleinere schaal zijn er talloze sporen van erosie te vinden in de lagen van de Grand Canyon. Zo is in een van de onderste formaties, de Tapeats Sandstone Formation, op verschillende plaatsen cross-bedding te zien. In die cross-bedding zijn talloze erosievlakken te zien. Die zijn ontstaan doordat in het kustgebied waarin de formatie is ontstaan de sedimentatie heel onregelmatig was.

Ook in mijn veldwerkgebied waren sporen van erosie te vinden. Zo was er een duidelijke unconformity, waarbij de formatie onder de unconformity had gezorgd voor een reliëf, waardoor de volgende formatie niet overal aanwezig was, maar steeds dunner werd en uiteindelijk verdween. Tijdens de periode van erosie waren er ook oplosgaten ontstaan, die later weer waren opgevuld met zand. Het rode zand dat je hieronder op de foto kunt zien, is waarschijnlijk in een continentaal milieu ontstaan en door de wind in de gaten gewaaid. Ook hier waren dus allerlei sporen van tijdens tussen de gesteentelagen zichtbaar.

Reactie GJ 2
Karstholte, opgevuld met zand

Het tweede deel van het antwoord is dat het niet vreemd is dat er relatief weinig reliëf in gesteentelagen is aan te treffen. Dat heeft te maken met de plaats waar de meeste sedimenten worden gevormd: in zee. Stel dat de zeespiegel zou stijgen, welke gebieden zouden dan onder water komen te staan? Geen gebieden als de Alpen of de Himalaya met veel reliëf, maar gebieden als Nederland – juist daar waar de bergen vlak geërodeerd zijn. Vlakke gebieden met nauwelijks reliëf. De meeste sedimentatie vindt plaats in vlakke kustgebieden. Zo gek is het dus niet dat gesteentelagen vaak vrijwel horizontaal op elkaar liggen.

Ten derde kun je een gesteentelaag nooit volledig zien. Meestal ligt het grootste gedeelte van een laag onder de grond, of onder begroeiing, of op privéterrein. Als geoloog moet je de laag bestuderen bij de paar plekjes waar de begroeiing weg is en waar je bij mag en kunt komen. Op basis van die paar ontsluitingen – zoals die plekjes heten – kun je lastig zeggen of de laag overal volledig vlak is. De laag kan in de ontsluiting vlak lijken, maar dat wil niet zeggen dat er sporen van erosie zijn op plekken die je niet kunt zien. Ook de Grand Canyon geeft slechts een tweedimensionaal beeld van driedimensionale lagen.

[3] Moshier, S. O., & Hill, C. A. (2016). Missing time. In C. A. Hill, G. Davidson, T. Helble, & W. Ranney (eds.), The Grand Canyon: Monument to an Ancient Earth (pp. 99–107). Grand Rapids, MI: Kregel Publications.

5. Ontbreekt de activiteit van bodemdiertjes in aardlagen? (38)

Het argument van Gert-Jan betreffende bioturbatie is heel erg vergelijkbaar met Vraag 4. Volgens Gert-Jan wordt er veel minder bioturbatie in gesteentelagen aangetroffen dan dat je zou verwachten als deze lagen in de loop van miljoenen jaren gevormd zijn. Ook hier bestaat het antwoord uit twee delen. Ja, het is waar dat bodemdiertjes sedimentlaagjes kunnen verstoren en dat vind je ook terug in de gesteenten. Nee, je hoeft niet in iedere laag sporen van bioturbatie te vinden. Een goed voorbeeld is een van de formaties uit mijn veldwerkgebied. Daar wisselden lagen kalksteen met veel bioturbatie zich af met lagen dolomiet zonder bioturbatie. Dit dolomiet was waarschijnlijk gevormd in een zeer zoute lagune waar weinig dieren in konden overleven. Dikke pakketten modder of zand die in snelstromend water worden afgezet, bijvoorbeeld in een rivier of tijdens een onderwaterlawine op de zeebodem, zullen weinig sporen van bioturbatie bevatten. En zo zijn er meer omstandigheden waaronder sediment bewaard kan blijven zonder dat er sporen van bioturbatie in aan te treffen zijn.

6. Zouden koude stukken oceaanbodem allang opgewarmd moeten zijn? (41)

Uit seismisch onderzoek blijkt dat er op de grens van de kern en de mantel restanten aanwezig zijn van oceanische platen. Volgens Gert-Jan is dit een probleem voor een oude aarde, want dan “waren ze al opgewarmd en niet meer te ontdekken.” Hij legt echter niet uit waarom dat zo zou zijn. De berekening wordt niet gegeven.

Aan de andere kant vormen deze koude slabs wel een probleem voor een jonge aarde. Alle oceanische platen ouder dan ongeveer 300 miljoen jaar zijn namelijk niet meer terug te vinden.[4] Geheel in de lijn van de verwachting van Gert-Jan zijn deze slabs al te ver opgewarmd. Maar hoe kan het dat deze plaatresten in een paar duizend jaar al volledig zijn opgewarmd? Een tweede probleem is dat er een sterke correlatie is tussen de ouderdom van de plaatrest en de diepte waarop die zich bevindt. Dit zou je niet verwachten als deze plaatresten met hooguit een jaar verschil catastrofaal naar de onderlaag van de mantel zijn gedoken.

[4] Van der Meer, D. G. et al. (2009). Towards absolute plate motions constrained by lower-mantle slab remnants. Nature Geoscience, 3(1), 36–40.

7. Vormen polystrate fossielen een probleem voor miljoenen jaren? (43)

Polystrate fossielen zijn fossielen die door meerdere lagen (strata) heen steken. Meestal gaat het om fossiele boomstammen. Ze wijzen erop dat de lagen waarin ze zich bevinden relatief snel zijn gevormd. Daaruit volgt dat die lagen dus niet in miljoenen jaren zijn gevormd, maar er is ook niemand die dat beweert. Jan van Meerten, een Nederlandse creationist, heeft laten zien dat creationisten al lang beseffen dat geologen geen probleem hebben met polystrate fossielen en dat zij de snelle vorming van de omringende lagen accepteren.[5]

[5] scheppingsmodel.files.wordpress.com/2013/10/polystrate-dendrolieten-een-reactie-op-leon-van-den-berg1.pdf

8. Wijzen gevouwen lagen erop dat ze snel na elkaar gevormd zijn? (43)

Lagen hoeven niet zacht te zijn om te plooien. De reden is dat plooiing plaatsvindt over een lange tijd, zodat het gesteente heel langzaam in elkaar wordt gedrukt. Als je in het veld kleine plooien (zogenaamde parasitaire plooien) bestudeert, dan zie je dat er op kleine schaal allerlei breuken te zien zijn, waar ruimtegebrek is opgelost doordat lagen over elkaar heen zijn geschoven. Deze breuken wijzen erop dat het gesteente juist niet zacht was toen de plooiing plaatsvond.

Sterker nog, onder (vrijwel) alle plooien bevindt zich een breuk. Immers, plooien moeten ergens ophouden, anders zouden ze doorlopen tot in de kern van de aarde – wat ze niet doen. Onder de plooien die je aan het oppervlak kunt zien, zit dus een heel breuksysteem. Wederom: dat strookt totaal niet met het idee dat de lagen zacht waren toen ze geplooid werden. Dan zou je namelijk soft sediment deformation verwachten, dat heel andere kenmerken heeft dan normale plooien.

Naast breuken zijn er ook andere feiten die erop wijzen dat lagen niet zacht waren toen ze geplooid werden. De plooien in de Alpen en Pyreneeën bevatten bijvoorbeeld ook gesteentelagen van gips of haliet, gesteenten die geen zachte variant kennen omdat ze gevormd worden door mineralen die uit water neerslaan. Verder zie je bijvoorbeeld ook dat plooien vaak beginnen bij gesteenten die relatief gemakkelijk plooibaar zijn, zoals de mergel van de Keuper Formation. Dergelijke lagen vormen zogenaamde detachment zones. De voorkeur voor plooien om bij dergelijke lagen te beginnen zou onlogisch zijn als alle lagen zacht waren tijdens de plooiing. Ten slotte zijn er soms ook aanwijzingen dat de inhoud van een laag reeds gelithificeerd was toen de plooiing plaatsvond, wat bijvoorbeeld blijkt uit uitgerekte of samengeperste fossielen en keien. De foto hieronder laat bijvoorbeeld een conglomeraat zien dat uit uitgerekte kiezels bestaat.

Reactie GJ 3
Bron: R.Weller/Cochise College

Hoe kan het dat deze scherpe plooien zijn ontstaan in vast gesteente? Dat volgt direct uit de materiaaleigenschappen van het gesteente. Of een gesteente wel of niet breekt onder een bepaalde spanning wordt bepaald door de cohesive strength en de viscositeit. Als je daarmee rekent aan voorbeelden uit de natuur, volgt de conclusie dat het logisch is dat deze gesteenten plooien zonder te breken.

9. Wijzen intrusies in lagen erop dat ze snel na elkaar gevormd zijn? (43-44)

Deze vraag gaat er foutief van uit dat gesteenten in de loop van de tijd vanzelf verstenen. Of een sediment versteent, hangt af van twee factoren: compactie en cementatie, wat wil zeggen dat het sediment samengedrukt moet worden en dat de losse korrels met een cement aan elkaar gekit moeten worden. Het is waar dat er voor deze twee processen (veel) tijd nodig is, maar dat wil niet zeggen dat deze processen automatisch plaatsvinden als je maar lang genoeg wacht. In Europa heb je bijvoorbeeld het zandsteen van het Rotliegend, uit het Perm, dat op sommige plaatsen nog altijd bestaat uit losse zandkorrels zonder cement. Intrusies van sediment vinden vaak plaats als een zandlaag wordt afgedekt door een laag die lastig water doorlaat, zoals klei. Het water blijft dan in het zand zitten en kan niet weg, totdat de druk van het bovenliggende sediment zo groot is dat het zich een weg baant door de kleilaag, samen met het zand dat mee omhoog wordt geperst.

10. Heb je voor dateringsmethoden aannames nodig? (51-52, 68-70)

Gert-Jan legt verschillende keren de nadruk op zijn stelling dat voor alle dateringsmethodes aannames nodig zijn. Afhankelijk van de definitie van ‘aanname’ heeft hij gelijk of ongelijk. Gert-Jan lijkt te suggereren dat er onredelijke aannames gebruikt worden. Dat zou natuurlijk fout zijn, want geologen willen net als Gert-Jan wel dat dateringsmethoden iets zinnigs zeggen. Maar juist daarom gebruiken geologen alleen dateringsmethoden waar geen gissingen voor nodig zijn, maar alleen redelijke aannames. Een relatief onzekere aanname heb je bij een methode die nog maar weinig gebruikt wordt, de rubidium-strontiummethode. De aanname die daarbij gedaan moet worden, is die van de oorspronkelijke verhouding 87Sr/86Sr. Die aanname wordt gemaakt op basis van de huidige 87Sr/86Sr-verhouding. Uiteraard is dat enigszins onnauwkeurig, maar deze aanname is niet onredelijk. Andere methoden werken met nog redelijker aannames en bovendien kunnen meerdere dateringsmethoden elkaar bevestigen, terwijl de aannames verschillend zijn.

11. Wijst 90% van alle dateringsmethoden op een jonge aarde? (52)

“Wist je dat meer dan negentig procent van al die dateringsmethoden op een jonge aarde wijst?”, zo vraagt Gert-Jan aan zijn lezers. Wat de uiteindelijke bron is van dit percentage heb ik niet kunnen achterhalen, maar ook Ken Ham gebruikte het in zijn beroemde debat met Bill Nye. Dit is de dia uit zijn presentatie waarop dit percentage vermeld staat:

Reactie GJ 4.jpg
Bron: https://www.youtube.com/watch?v=z6kgvhG3AkI, 1:33:54

In totaal worden hier zestig dateringsmethoden genoemd, hoewel sommige onleesbaar zijn. Dat betekent dat er zo’n zes methodes zijn die zelfs volgens Ken Ham en Gert-Jan op een oude aarde wijzen. Echter, alle methoden die Ham laat zien wijzen helemaal niet op een jonge aarde of een jong universum. Hoe zouden de Niagarawatervallen (nummer 50) dat moeten doen? Of menselijke beschavingen (nummer 23)? Die twee en andere genoemde dingen zeggen helemaal niets over de leeftijd van de aarde. Eigenlijk is er maar één methode die echt iets zegt over de ouderdom van de aarde: radio-isotopendatering. Er zijn meer methoden die aantonen dat de aarde ouder is dan tienduizend jaar (warven, ijslaagjes, thermoluminescentie, aminozuurdatering, cyclostratigrafie), maar die zeggen ook niets over de ouderdom van de aarde.

12. Weerlegt het natrium in de oceanen een oude aarde? (53)

In 1990 publiceerden de creationisten Steven Austin en Russell Humphreys een artikel waarin zij betoogden dat de natriumbalans in de oceanen wijst op een relatief jonge aarde.[6] Zelfs onder de gunstigste omstandigheden zou er meer natrium worden aangevoerd dan worden afgevoerd. Daaruit trokken zij de conclusie dat de oceanen maximaal 62 miljoen jaar oud kunnen zijn. Gert-Jan deelt die conclusie.

De aannames die gemaakt moeten worden voor dit argument, zijn veel groter dan voor bijvoorbeeld radio-isotopendatering. Je maakt namelijk gebruik van een zeer complex en dynamisch proces. Met name Gert-Jans eerste aanname, die van een constante vormingssnelheid en vervalsnelheid, speelt hier een grote rol.

Drie van de belangrijkste factoren voor de aanvoer van natrium (verwering van silicaatgesteenten, diagenese van oceaansedimenten en grondwaterstroming) berusten op zeer ruwe schattingen.[7] Het natrium dat afkomstig is uit steenzout is uiteindelijk weer afkomstig uit de zee. Als je begint met een zee zonder zout, kun je deze factor dus helemaal niet meenemen. In tegenstelling tot wat de auteurs beweren, zorgt hydrothermale activiteit niet voor een aanvoer van natrium naar de oceanen. Integendeel, hydrothermale processen kunnen juist natrium uit het zeewater verwijderen.[8] Dit gebeurt bijvoorbeeld rond de mid-oceanische rug.[9] Tijdens subductie van de oceanische korst zal dit zout weer opgenomen worden in de mantel. Ook elders kan hydrothermale activiteit zorgen voor de accumulatie van zout in de bodem.[10] Ook serpentinisatie van de oceaanbodem zorgt voor de verwijdering van grote hoeveelheden zout uit de oceaan.[11] Tijdens dat proces neemt het gesteente van de oceaanbodem watermoleculen op in de kristalstructuur; het zout, dat opgelost zat in het water, blijft ook achter in het gesteente. Al deze processen zijn niet meegenomen door Austin en Humphreys, terwijl zij sommige processen die zij wel bespreken verkeerd inschatten.[12] Wanneer je alle fouten van Austin en Humphreys corrigeert, komen de in- en output van natrium in de oceanen steeds dichter bij elkaar te liggen en gaan de onzekerheidsmarges elkaar overlappen. Dit is dus een slecht argument tegen een oude aarde, zowel methodologisch als feitelijk.

[6] Austin, S. A., & Humphreys, D. R. (1990). The Sea’s Missing Salt: A Dilemma for Evolutionists. In R. E. Walsh, & C. L. Brooks (Reds.), Proceedings of the Second International Conference on Creationism (pp. 17–33). Pittsburgh, PA: Creation Science Fellowship.

[7] ageofrocks.wordpress.com/2014/06/24/best-evidences-for-a-young-earth-snelling-and-our-salty-seas-part-2/

[8] Wilckens, F. K. et al. (2018). The influence of magmatic fluids and phase separation on B systematics in submarine hydrothermal vent fluids from back-arc basins. Geochimica et Cosmochimica Acta, 232, 140-162.

[9] Fontaine, F. J., & Wilcock, W. S. D. (2006). Dynamics and storage of brine in mid-ocean ridge hydrothermal systems. Journal of Geophysical Research: Solid Earth, 111.

[10] Hovland, M. et al. (2006). Salt formation associated with sub-surface boiling and supercritical water. Marine and Petroleum Geology, 23(8), 855-869.

[11] Sharp, Z., & Barnes, J. (2004). Water-soluble chlorides in massive seafloor serpentinites: a source of chloride in subduction zones. Earth and Planetary Science Letters, 226(1-2), 243–254.

[12] ageofrocks.wordpress.com/2014/06/24/best-evidences-for-a-young-earth-snelling-and-our-salty-seas-part-3/

13. Weerlegt de hoeveelheid sediment op de zeebodem een oude aarde? (54)

Deze vraag baseert zich op een artikel van Hay, Sloan en Wold over de massa en ouderdom van diepzeesedimenten.[13] Daarin wordt gesteld dat er 1021 g sediment per miljoen jaar de mantel in duikt door plaattektoniek. Dat is gelijk aan een miljard ton per jaar, het getal dat je bij Gert-Jan aantreft. Degenen die dit getal echter gebruiken tegen een oude aarde hebben echter duidelijk niet gelezen hoe de auteurs aan dit getal komen:

However, it can be estimated that if the overall mass [van het diepzeesediment – WJCB] has remained constant through time, between 150 and 250 x 1021 g of ocean floor sediment are subducted every 180 m.y.. If, for simplicity, we assume 180 x 1021 g are subducted every 180 m.y., this means that 1 x 1021 g is subducted every million years.

Met andere woorden: de auteurs baseren hun schatting op de aanname dat de hoeveelheid diepzeesediment gelijk is gebleven in de afgelopen 180 miljoen jaar. Die schatting kun je dan natuurlijk niet gebruiken om aan te tonen dat het diepzeesediment in minder dan twaalf miljoen jaar is geaccumuleerd. Dan zouden de auteurs namelijk een fout moeten hebben gemaakt en klopt het getal niet.

Maar hoe zit het dan met het verschil tussen de aanvoer en verwijdering van sediment? Dat heeft te maken met datgene wat meegenomen wordt in de berekening. De twintig miljard ton gaat over de aanvoer van detritisch sediment door rivieren.[14] Dat is het sediment dat voornamelijk door rivieren wordt aangevoerd. Het detritisch sediment blijft grotendeels rond de kust liggen[15] en wordt uiteindelijk gevormd tot sedimentaire gesteenten die we overal om ons heen in het landschap zien. Dat kan gebeuren door gebergtevorming of door relatieve zeespiegeldaling. Gert-Jan gebruikt onterecht de getallen voor diepzeesediment en detritisch sediment door elkaar om te berekenen dat er te weinig sediment op de oceaanbodem ligt als de oceanen al honderden miljoenen jaren oud zijn.

[13] Hay, W. W., Sloan II, J. L., & Wold, C. N. (1988). Mass/Age Distribution and Composition of Sediments on the Ocean Floor and the Global Rate of Sediment Subduction. Journal of Geophysical Research, 93(B12), 14933–14940.

[14] Hay, W. W. (1998). Detrital sediment fluxes from continents to oceans. Chemical Geology, 145(3-4), 287–323. Overigens vermeldt Hay dat deze aanvoer waarschijnlijk gehalveerd moet worden voor de periode dat er geen menselijke activiteit was.

[15] Trabucho-Alexandre, J. (2015). More gaps than shale: erosion of mud and its effect on preserved geochemical and palaeobiological signals. In D. G. Smith et al. (eds.), Strata and Time: Probing the Gaps in Our Understanding (pp. 251–270). Londen: Geological Society, Special Publications.

14. Weerleggen erosiesnelheden een oude aarde? (54)

Volgens Gert-Jan zouden de continenten met de huidige netto erosiesnelheid na vijftien miljoen jaar tot zeeniveau zijn afgesleten. Dit argument en het antwoord daarop heeft veel te maken met het voorgaande. Producten van erosie (sedimenten) blijven grotendeels op de continenten liggen en vormen langs de randen de sedimenten van het continentaal plat of een delta. Door plaattektoniek kunnen deze sedimenten weer worden opgestuwd tot nieuwe gebergten, die vervolgens weer eroderen. Een gedeelte van het sediment verdwijnt op de oceaanbodem, waar het uiteindelijk weer subduceert en aan het aardoppervlak komt in de vorm van magmatisch gesteente. Deze processen vormen samen de gesteentecyclus.

15. Weerlegt helium in de atmosfeer een oude aarde? (54-55)

Dit is een argument dat nog weinig gebruikt wordt door creationisten. De inbalans tussen de productie en afvoer van helium in de atmosfeer verdwijnt namelijk als er een belangrijk mechanisme wordt meegenomen in de berekening, het ion outflow mechanism.[16]

[16] Lie-Svendsen, Ø., & Rees, M. H. (1996b). Helium escape from the terrestrial atmosphere: The ion outflow mechanism. Journal of Geophysical Research: Space Physics, 101(A2), 2435–2443.

16. Weerlegt DNA in fossielen een oude aarde? (55-56)

DNA in fossielen wordt door Gert-Jan zelft een ‘doodsteek’ genoemd. Maar is dat terecht? Gert-Jan baseert zijn bewering op een studie van Allentoft et al., waarin staat dat DNA een gemiddelde halfwaardetijd kent van 521 jaar.[17] Allentoft et al. hebben voor hun onderzoek fossiele moabotten gebruikt van tussen de 600 en 8000 jaar oud, die bewaard zijn gebleven onder een gemiddelde temperatuur van 13,1 °C. Het moge duidelijk zijn dat de resultaten van deze studie niet universeel geldig zijn. Heel andere omstandigheden verkrijg je bijvoorbeeld als je een bacterie insluit in een zoutlaag, of in ijs. Voor het dinosaurus-DNA geldt dat het slechts om sporen gaat.[18] Ze reageren daarbij ook op Allentoft et al.:

A recent paper by Allentoft et al. (2012) hypothesizes a half-life for DNA of ~521 years in an optimal depositional environment, suggesting that DNA should be degraded to single bases by a little under 7 million years, even though they also state that “considerable sample-to-sample variance in DNA preservation could not be accounted for by geologic age”. Their half-life estimate was based upon extrapolations of data taken from >150 relatively recent Holocene bones (less than 10,000 years old). Fossils older than this were not examined for DNA. All of our assays require at least 4 or more bases to generate reactivity, particularly with the intercalating stains.

De vervalsnelheid van DNA en eiwitten onder natuurlijke omstandigheden zijn nooit goed onderzocht en op dat gebied worden nog altijd nieuwe ontdekkingen gedaan. Het is dus vreemd op basis van de aanwezigheid van deze biologische moleculen de resultaten van radio-isotopendatering (die een veel sterkere fysische en experimentele basis hebben) te verwerpen.

[17] Allentoft, M. E. et al. (2012). The half-life of DNA in bone: measuring decay kinetics in 158 dated fossils. Proceedings of the Royal Society B, 279(1748), 4724–4733.

[18] Schweitzer, M. H. et al. (2013). Molecular analyses of dinosaur osteocytes support the presence of endogenous molecules. Bone, 52(1), 414–423.

17. Wijst het aardmagnetisch veld op een jonge aarde? (56-57)

Het argument van het aardmagnetisch veld is een typisch voorbeeld van een onjuiste extrapolatie van een serie metingen. Dat het een onjuiste extrapolatie is, blijkt uit het feit dat de sterkte van het aardmagnetisch veld in het verleden ook bepaald kan worden met indirecte metingen, naast de directe metingen die Gert-Jan noemt.[19] Daaruit blijkt dat het aardmagnetisch veld de afgelopen duizenden jaren enorm heeft gevarieerd in intensiteit, en dat het momenteel juist relatief sterk is.[20] De data zijn vrij te downloaden en te analyseren.[21]

[19] Zie bijvoorbeeld: Calvo-Rathert, M. et al. (2012). Are burnt sediments reliable recorders of geomagnetic field strength? Quaternary Research, 77(2), 326–330.

[20] Pavón-Carrasco, F. J. (2014). A geomagnetic field model for the Holocene based on archaeomagnetic and lava flow data. Earth and Planetary Science Letters, 388, 98–109.

[21] geomagia.gfz-potsdam.de/

18. Moet je bij dateringsmethodes voor de kleinste ouderdom kiezen? (60)

Aan het eind van Hoofdstuk 3 gebruikt Gert-Jan het voorbeeld van opgedoken munten uit een scheepswrak om uit te leggen hoe je dateringsmethoden moet gebruiken. Als je het jaartal waarop het schip zonk zo dicht mogelijk wilt benaderen, moet je de meest recente munt nemen. En, zo redeneert Gert-Jan, “[n]et als bij de munten in het schip moet je ook bij de dateringsmethoden van de aarde niet kijken naar de oudste, maar naar de jongste.” Dit lijkt een logische vergelijking, maar toch zijn er twee problemen mee.

Ten eerste moet je uiteraard alleen goede dateringsmethoden meenemen. Alle dateringsmethoden die volgens Gert-Jan op een jonge aarde wijzen, blijken onderhevig te zijn aan een of meerdere problemen en vallen daarom af. Doe je dit niet, dan moet je constateren dat de aarde slechts honderd jaar oud is. Dat blijkt namelijk uit de aanvoersnelheid van aluminium naar de oceanen, onderdeel van een argument dat daadwerkelijk door creationisten gebruikt is.[22]

Ten tweede is er een belangrijk verschil tussen de manier waarop je met munten kunt dateren en bijvoorbeeld radio-isotopendateringsmethoden. Als een munt in 1719 is gemaakt, dan zegt dat het volgende over de ouderdom van het scheepswrak:

ouderdom ≤ 300 jaar[23]

Met andere woorden: een munt van driehonderd jaar oud is verenigbaar met alle ouderdommen van het scheepswrak tussen het jaartal waarin het werd gemaakt en nu. Bij radio-isotopendatering werkt dat heel anders. Als met radio-isotopendatering een meteoriet gedateerd wordt op 4,5 miljard jaar, dan betekent dat absoluut niet dat iedere ouderdom tussen 4,5 miljard jaar geleden en het heden mogelijk is. Het betekent dat de meteoriet 4,5 miljard jaar (plus of min de foutmarge) oud is, niets anders.

Als blijkt dat de uitkomsten van twee dateringsmethoden elkaar uitsluiten, dan moet onderzocht worden bij welke van de methoden er een fout is gemaakt. Het betekent niet dat je dan maar voor de laagste ouderdom moet kiezen.

[22] Morris, H. M. (1985). Scientific Creationism. San Diego, CA: Master Books, p. 154.

[23] Uitgaande van 2019 als jaar van ontdekking.

19. Wijzen sedimentatiesnelheden op een fout in radio-isotopendatering? (63-64)

Op pagina 63 en 64 bespreekt Gert-Jan het zogenaamde ‘Sadler effect’, het feit dat gemiddelde sedimentatiesnelheid afneemt als je de tijdschaal waarover je meet groter maakt. Dit effect is het resultaat van het feit dat er tussen korte periodes van snelle sedimentatie langere periodes van nondepositie of erosie zitten en dat dergelijke hiaten op alle tijdschalen voorkomen. Dit verschijnsel treedt overal op, zelfs in de fijnkorrelige diepzeesedimenten waarvan eerst werd gedacht dat ze door continue sedimentatie vormden.[24] Naast de visuele sporen van erosie wordt deze verklaring bevestigd door het feit dat het Sadler effect ook optreedt op tijdschalen die Gert-Jan (waarschijnlijk) wel accepteert, zoals honderden jaren, en het feit dat de mate waarin de sedimentatiesnelheid afneemt met het vergroten van de tijdschaal verschilt per type sediment.[25] In riviersedimenten is het effect bijvoorbeeld sterker dan in meersedimenten, omdat riviersedimenten veel meer onderhevig zijn aan erosie nadat ze zijn gevormd.

[24] Trabucho-Alexandre, J. (2015). More gaps than shale: erosion of mud and its effect on preserved geochemical and palaeobiological signals. In D. G. Smith et al. (eds.), Strata and Time: Probing the Gaps in Our Understanding (pp. 251–270). Londen: Geological Society, Special Publications.

[25] Sadler, P. M. (1981). Sediment Accumulation Rates and the Completeness of Stratigraphic Sections. The Journal of Geology, 89(5), 569–584.

20. Kent de isochroonmethode problematische aannames? (70-71)

De isochroonmethode is een dateringsmethode die werkt zonder de aannames van de klassieke methoden. Je kunt met de isochroonmethode namelijk bepalen wat de initiële verhouding was tussen het dochterisotoop en het zusterisotoop, bijvoorbeeld 87Sr/86Sr. Toch is er volgens Gert-Jan wel een cruciale aanname nodig:

“Aanname 1b: de verhouding tussen dochter:zuster was door het hele gesteente hetzelfde toen het gesteente uithardde. (…) Aanname 1b is het grote probleem met de isochroonmethode. Je veronderstelt hiermee dat het vloeibare gesteente ideaal gemengd is. Maar lava is vaak stroperig en laat zich niet zo gemakkelijk mengen.

Er zijn drie problemen met dit argument. Ten eerste is het erg aannemelijk dat de verhouding  87Sr/86Sr overal gelijk is in de magma of lava. Er is namelijk geen bewijs dat deze isotopen naar verschillende plaatsen in een magma migreren en de reden daarvoor is dat de isotopen zeer sterk op elkaar lijken wat betreft chemische eigenschappen. Ten tweede is het gemakkelijk te bepalen of de oorspronkelijke 87Sr/86Sr-verhouding overal hetzelfde was, want als dat niet zo is, krijg je geen rechte lijn in de grafiek. Er is dus geen sprake van een aanname, dit valt te controleren.

Reactie GJ 5
Verschil tussen een isochroon van een goed gemengde en een slecht gemengde magma.

Ten derde is de ‘aanname’ van de isochroondatering anders die van andere radio-isotopendateringstechnieken. Als gevolg daarvan is het mogelijk om een sample met verschillende technieken, waaronder de isochroondatering, te dateren om de uitkomsten te kunnen vergelijken.

21. Laat de datering van de Uinkaret-lavastroom zien dat radio-isotopendatering niet werkt? (72, 92)

De Uinkaret-lavastroom lijkt een duidelijk voorbeeld te zijn van het falen van radio-isotopendatering. De verkregen resultaten lopen namelijk nogal uiteen:

Methode Aantal keer toegepast Ouderdom
Kalium-argon 6 10.000 – 117 miljoen jaar
Rubidium-strontium 5 1,27 – 1,39 miljard jaar
Lood-loodisochroon 1 2,6 miljard jaar
Rubidium-strontiumisochroon 1 1,34 miljard jaar
Indiaanse potten / 800 – 1000 jaar

Meer informatie over de dateringen die hier genoemd worden, vond ik in het boek The Young Earth van John Morris, hoewel hij niets schrijft over Indiaanse potten; de fragmenten van potten werden in een recente lavastroom gevonden waarbij verschillende dateringsmethoden (archeologie, boomringen, paleomagnetisme) uitkwamen op dezelfde ouderdom van zo’n 950 jaar.[26] Er zijn verschillende dingen die mij opvallen. De kalium-argondatering wordt gebruikt voor lagere ouderdommen dan waarvoor de methode geschikt is. De ondergrens ligt bij de kalium-argondatering namelijk op 3 miljoen jaar.[27] Volgens Morris is de 117 miljoen jaar afkomstig van één olivijnmineraal. Het kan gemakkelijk om een xenocryst gaan, zodat deze datering niet betrouwbaar is. Een artikel waarop de rubidium-strontiumisochroon is gebaseerd,[28] laat significante spreiding van de metingen zien, geen rechte lijn. Met de rubidium-strontiumisochroon blijken ook andere problemen te zijn.[29] Het komt erop neer dat de samples voor de isochroon niet van dezelfde bron komen, maar wel een gemeenschappelijke bron hebben die veel ouder is, wat een isochroonouderdom van 1,34 miljard jaar geeft. Op dezelfde manier beweren de auteurs van de lood-loodisochroon, die gemaakt is van allerlei vulkanische samples op het Colorado Plateau, niet dat dit iets zegt over de ouderdom van de lava’s.[30] Kortom, er zijn heel veel problemen met de dateringen die hier bij elkaar geraapt zijn om elkaar tegen te laten spreken.

[26] Morris, J. (2007). The Young Earth. Green Forest, AR: Master Books, p. 58-59. Ort, M. H. (2008). Variable effects of cinder-cone eruptions on prehistoric agrarian human populations in the American southwest. Journal of Volcanology and Geothermal Research, 176(3), 363–376.

[27] R. Wiens (2016). So just how old is that rock? In C. A. Hill, G. Davidson, T. Helble, & W. Ranney (eds.), The Grand Canyon: Monument to an Ancient Earth (pp. 99–107). Grand Rapids, MI: Kregel Publications, p. 91.

[28] Leeman, W. P. (1974). Late Cenozoic Alkali-Rich Basalt from the Western Grand Canyon Area, Utah and Arizona: Isotopic Composition of Strontium. GSA Bulletin, 85(11), 1691–1696.

[29] http://www.talkorigins.org/faqs/icr-science.html

[30] Alibert, C., Michard, A., & Albaréde, F. (1986). Isotope and trace element geochemistry of Colorado Plateau volcanics. Geochimica et Cosmochimica Acta, 50(12), 2735–2750.

22. Wijst helium in zirkonen op een jonge aarde? (73)

Dit is een vraag over een zeer technisch onderwerp, waar ik weinig aan kan toevoegen. De resultaten van het RATE-onderzoek, die door Gert-Jan worden onderschreven, zijn weersproken door fouten in de observaties,[31] berekeningen[32] en methodologie.[33] Bovendien blijken de resultaten niet te worden ondersteund door vergelijkbare onderzoeken.[34] Hoewel Humphreys op veel kritieken heeft gereageerd, kan de eindconclusie getrokken worden dat het RATE-onderzoek niet voldoende is en dat er een nieuw onderzoek en nieuwe berekeningen gedaan moeten worden om de conclusies te verifiëren.

Bovendien vormen de uitkomsten, als ze zouden kloppen, een groot probleem voor jongeaardecreationisten. Het versnelde radioactieve verval dat zij postuleren, zou hebben geleid tot een enorme hitteproductie, genoeg om de volledige aardkorst zes keer te laten smelten.[35] Humphreys werkt echter met constante temperaturen in zijn berekeningen en schrijft daarom:

Thus we require significant volume cooling to compensate for the otherwise large amount of heat from accelerated nuclear decay.[36]

Dat is behoorlijk eufemistisch uitgedrukt. Als we uitgaan van sterk verhoogde temperaturen, dan komen de ouderdommen van Humphreys nog lager uit, wat betekent dat het gneis waarvan de zirkonen gemeten zijn, nog jonger is dan jongeaardecreationisten zouden willen.

[31] talkorigins.org/faqs/helium/zircons.html

[32] asa3.org/ASA/education/origins/helium-gl3.pdf

[33] ageofrocks.wordpress.com/2011/02/06/clearest-evidence-that-the-earth-is-6000-years-old-helium-diffusion-in-zircons/

[34] oldearth.org/RATE_critique_he-zr.htm

[35] Worraker, W. J. (2016). Quantifying the Flood Heat Problem. Journal of Creation Theology and Science C, 6, 5–6.

[36] Humphreys, D. R. (2005). Young Helium Diffusion Age of Zircons Supports Accelerated Nuclear Decay. In L. Vardiman (Red.), Radioisotopes and the Age of The Earth (Volume II) (pp. 25–100). San Diego, CA: Institute for Creation Research / Creation Research Society, p. 69-70.

23. Laat de datering van gesteenten met een bekende ouderdom zien dat radio-isotopendatering niet werkt? (74-75)

Gert-Jan toont een lijst met kalium-argondateringen die duidelijk niet kloppen. Het probleem bij deze dateringen is de aanname dat er geen 40Ar in het gesteente aanwezig is op het moment dat het gevormd wordt. Hoewel deze aanname in de meeste gevallen klopt, blijft er soms een beetje 40Ar in het gesteente achter, wat een te hoge ouderdom oplevert.[37] Zeker bij de datering van recente materialen levert dit grote fouten op, hoewel het ook vaak goed gaat.[38],[39] Omdat het beetje 40Ar dat er vanaf het begin al in zit de grootste invloed op de nauwkeurigheid heeft bij recent materiaal, wordt de K-Ar-datering meestal niet gebruikt voor jonge gesteenten. Bij de K-Ar-datering van de gesteenten van Mount St. Helens zou het ook goed kunnen dat er xenocrysten meegenomen zijn, wat veel te hoge ouderdommen oplevert.

[37] Kelley, S. (2002). Excess argon in K–Ar and Ar–Ar geochronology. Chemical Geology, 188(1-2), 1–22.

[38] Renne, P. R. et al. (1997). 40Ar/39Ar Dating into the Historical Realm: Kalibration Against Pliny the Younger. Science, 277(5330), 1279–1280.

[39] Quidelleur, X. et al. (2001). K/Ar dating extended into the last millennium: Application to the youngest effusive episode of the Teide Volcano (Spain). Geophysical Research Letters, 28(16), 3067–3070.

24. Is de beginconditie bij een C14-datering gebaseerd op een aanname? (79)

Aanvankelijk werd de beginconditie bij de C14-datering gewoon aangenomen, maar tegenwoordig is dat niet meer het geval. De C14-datering kan namelijk gekalibreerd worden aan de hand van andere dateringsmethoden, zoals jaarringen van bomen of warven.[40] De gekalibreerde C14-reeks wijkt niet heel veel af van de ongekalibreerde – een C14-ouderdom van 45.000 jaar komt neer op een daadwerkelijke ouderdom van 50.000 jaar.

[40] Reimer, P. J. et al. (2009). IntCal09 and Marine09 Radiocarbon Age Kalibration Curves, 0–50,000 Years cal BP. Radiocarbon, 51(4), 1111–1150.

25. Laat de C14-datering van miljoenen jaren oude objecten zien dat deze niet zo oud zijn? (80, 82)

Gert-Jan noemt drie objecten die veel te lage C14-ouderdommen opleverden ten opzichte van hun daadwerkelijke ouderdom: dinosaurusbotten, steenkool en diamanten. De C14-datering van de dinosaurusbotten is afkomstig uit een CRS-studie[41] en een RATE-studie.[42] Het CRS-artikel is voor mij niet toegankelijk en het is onduidelijk wat precies de methodologie is geweest. Is er ongefossiliseerd weefsel in de botten ontdekt en is dat gedateerd? Of hebben de onderzoekers gewoon het hele, gefossiliseerde bot gedateerd? In fossiele botten zitten mineralen met koolstof erin, zoals calciet. Als je zo’n bot dateert met de C14-datering, kun je allerlei vreemde resultaten krijgen, maar het zegt niets over de ouderdom van het bot.

De metingen van Baumgardner zijn in die zin interessanter. De hoeveelheid C14 in zijn samples in pMC lag tussen de 0,01 en de 0,31 voor de diamanten en de 0,10 en de 0,46 voor de steenkoolsamples. In het algemeen geven de diamanten veel lagere C14-waarden dan het steenkool, en dat blijkt ook uit een andere studie.[43] Dat is opvallend, want diamanten zijn resistenter tegen contaminatie binnen en buiten het lab.

In het algemeen wordt 50.000 jaar gezien als grens van de C14-datering. Voor oudere samples kun je geen betrouwbare leeftijd meer krijgen. Uiteraard is deze grens arbitrair. Hoe groter de ouderdom, hoe groter de kans dat contaminatie een belangrijke rol speelt. Immers, 0,1 pMC aan contaminatie is veel significanter bij een sample met 0,04 pMC dan bij een sample met 0,78 pMC. Dat rond de 50.000 jaar de resultaten onbetrouwbaar worden, blijkt uit de C14-dateringen die gekalibreerd zijn aan de hand van de warven van het Suigetsumeer.

Reactie GJ 6
Model-, warve- en C14-ouderdommen uitgezet tegen de diepte in het Suigetsumeer.[44]

Deze grafiek laat zien dat de meetpunten van de C14-datering steeds meer spreiding laten zien naarmate de ouderdom hoger wordt en het sample dieper zit. Zo zijn er twee meetpunten waarvan de diepte slechts 1,5 centimeter verschilt en de ene een ouderdom van 50.261 jaar geeft en de ander een ouderdom van 37.700 jaar. Bij lagere ouderdommen zijn er niet dergelijke ouderdomsverschillen op dezelfde diepte. Dit wijst erop dat contaminatie een belangrijke rol speelt bij samples van rond de 50.000 jaar.[45] Dus zelfs al zou er geen goede verklaring te verzinnen zijn voor de C14 in de oude samples, zoals Gert-Jan beweert, dan nog laten het verschil tussen de diamanten en de steenkoolsamples en de data van het Suigetsumeer zien dat er wel zo’n verklaring moet zijn. Een derde reden om dat aan te nemen is het feit dat sommige steenkoolsamples uit het Carboon meer C14 bevatten dan sommige steenkoolsamples uit het Eoceen, en dat de samples uit dezelfde periodes ook onderling sterk verschillen. Dat zou je zelfs in een jongeaardemodel niet verwachten als het om intrinsieke C14 gaat.

Volgens mij zouden creationisten ook helemaal niet moeten verwachten dat er meetbare hoeveelheden C14 in fossielen zitten. Als er namelijk een periode is geweest van versneld verval, zou je verwachten dat C14 dezelfde ouderdommen geeft als andere radio-isopendateringsmethoden.

[41] Thomas, B., & V. Nelson. 2015. Radiocarbon in Dinosaur and Other Fossils. Creation Research Society Quarterly. 51(4), 299-311.

[42] Baumgardner, J.R. (2005). 14C Evidence for a Recent Global Flood and a Young Earth. In L. Vardiman (Red.), Radioisotopes and the Age of The Earth (Volume II) (pp. 587–630). San Diego, CA: Institute for Creation Research / Creation Research Society.

[43] Taylor, R., & Southon, J. (2007). Use of natural diamonds to monitor 14C AMS instrument backgrounds. Nuclear Instruments and Methods in Physics Research Section B, 259(1), 282–287.

[44] Gebaseerd op de data uit: Bronk Ramsey, C. et al. (2012). A Complete Terrestrial Radiocarbon Record for 11.2 to 52.8 kyr B.P.. Science, 338(6105), 370–374.

[45] Een potentiële verklaring door creationisten zou kunnen zijn dat er sprake is van het reservoireffect, wat bij versneld verval zou leiden tot grotere verschillen tussen de dateringen. Echter, dan zou je juist uitschieters boven het gemiddelde verwachten, terwijl je bij contaminatie uitschieters onder het gemiddelde verwacht. In het geval van Suigetsu zitten de uitschieters onder het gemiddelde, wat dus ook problematisch is voor de hypothese van versneld verval.

26. Laat de Taylor Trail zien dat mensen en dino’s tegelijk leefden? (88-89)

De Taylor Trail is aan nauwkeurig onderzoek onderworpen,[46] waaruit blijkt dat het niet om een spoor van menselijke voetafdrukken gaat. Dit wordt ook erkend door meerdere creationisten die deze en andere sporen bij de Paluxy River hebben onderzocht.[47],[48] Het is duidelijk dat het gaat om sporen van dinosauriërs en niet van mensen. Er is nooit een wetenschappelijk rapport gepubliceerd waarin uitgebreid – met de relevante geologische en paleontologische gegevens, foto’s, schetsen, enzovoorts – wordt gedocumenteerd waarom de sporen echt zijn. Tot die tijd kan de Taylor Trail niet als argument gebruikt worden.

[46] talkorigins.org/faqs/paluxy/tsite.html

[47] web.archive.org/web/20170424145557/http://www.grisda.org/origins/02064.htm

[48] Numbers, R. L. (2006). The Creationists. Cambridge, MA: Harvard University Press, p. 293-295.

27. Laat de Delk Track zien dat mensen en dino’s tegelijk leefden? (89, 90)

Ook voor de Delk Track geldt dat er nooit een wetenschappelijk rapport is verschenen ter onderbouwing van de authenticiteit. Het enige wat erover is te vinden, is een website en een video.[49] Toch zijn er ook met behulp van die gegevens al verschillende aanwijzingen dat het hier om een vervalsing gaat en niet om een authentieke afdruk.

Ten eerste had de eigenaar van de afdruk, Alvis Delk, een sterk motief om een vervalsing te maken. Hij had namelijk geld nodig op het moment dat hij de vondst in de publiciteit bracht. Ten tweede is de vondst opmerkelijk goed bewaard gebleven, ondanks het feit dat het gesteente zeer bros was en het handstuk aan het oppervlak lag. Ten derde komt de vorm van de afdruk niet overeen met die van een menselijke voetafdruk – oftewel: de vervalser is niet nauwkeurig te werk gegaan. Zo is de rand van de voet tussen de hiel en de grote teen bij de Delk Track een rechte lijn, terwijl die bij een menselijke voetafdruk gekromd is. Datzelfde geldt voor de andere rand van de voet. Als gevolg is het midden van de voet veel breder dan bij een menselijke voet. De grote teen is bij de Delk Track onnatuurlijk diep, zeker vijf keer dieper dan de andere tenen. Bij andere versteende voetafdrukken in een vergelijkbare ondergrond is de grote teen weliswaar ook iets dieper, maar niet zo diep als bij de Delk Track.

Reactie GJ 7
Bron: https://www.youtube.com/watch?v=lXDBX99qePA, 7:18

De authenticiteit van de Delk Track wordt volgens Gert-Jan ondersteund door CT-scans (p. 90). De CT-scans laten echter niets zien wat hun authenticiteit bevestigt, maar zetten daar wel vraagtekens bij. Zo is te zien hoe er een witte laag (relatief dicht materiaal) over de bovenkant van de steen komt, wellicht een resultaat van verwering. De grote teen lijkt geen enkele invloed gehad te hebben op het gesteente, maar snijdt gewoon dwars door deze witte laag, zoals uit meerdere CT-scans blijkt. Dat is een sterke aanwijzing voor de hypothese dat deze grote teen later is ingekerfd.

Reactie GJ 8
CT-scans van de Delk Track. Met rood is aangegeven dat de witte laag niet onderbroken wordt door de afdruk van de grote teen. Bron: https://www.youtube.com/watch?v=lXDBX99qePA, 7:16 en 7:18

[49] ianjuby.org/examining-the-delk-track/

28. Laat de Meister Print zien dat mensen en trilobieten tegelijk leefden? (89)

Na onderzoek door creationisten van de Loma Linda University is gebleken dat de Meister Print en vergelijkbare ‘afdrukken’ een natuurlijke oorzaak kennen, door de vorming van breuken als gevolg van temperatuurverschillen.[50] Dit blijkt ook uit het feit dat er ook langwerpige vormen werden gevonden, die niet op sandaalafdrukken leken. De vondsten en de argumentatie waarom het menselijke sandaalafdrukken zijn, zijn nooit op een wetenschappelijke manier gepubliceerd en tot die tijd kan de Meister Print dus niet als argument gebruikt worden.

[50] Van der Wolf, A. P., & Zoutewelle, T. (1985). De Paleontologische en Geologische Aspekten van het Kreationisme (Doctoraalverslag Universiteit Utrecht), p. 23-25.

29. Zijn er stenen werktuigen uit het Tertiair gevonden? (91-92)

De stenen werktuigen uit het Tertiar zijn de enige zogenaamde OOPArts (Out Of Place Artifacts) waarbij er serieus werk is gedaan om te betogen dat het om authentieke vondsten gaat die daadwerkelijk uit het Tertiair komen.[51] Toch is ook het artikel waarin dat gebeurt weinig meer dan een opsomming van anekdotisch bewijs. De auteur geeft enkel een historisch overzicht en heeft geen nieuw onderzoek dat iets toevoegt aan het debat, ondanks het feit dat hij beweert verschillende eolieten – stenen werktuigen die ouder zouden zijn dan de oudste fossiele resten van mensen – in zijn handen gehad te hebben – wat dat ook moge betekenen in een verondersteld wetenschappelijk artikel – en experts geraadpleegd te hebben. De auteur benoemt alle vondsten vluchtig, zonder ze aan een diepgravend onderzoek te onderwerpen.

Stenen werktuigen worden gemaakt door schilfers van een steen af te slaan. Omdat dat geen technisch hoogstaand proces is, is het mogelijk dat natuurlijke processen vergelijkbare resultaten geven. In het geval van de veronderstelde stenen werktuigen uit het Tertiair is het zo dat het om zeer ruwe werktuigen zou gaan, die gemakkelijk verward kunnen worden met geofacten, natuurlijk gevormde stenen die lijken op werktuigen. Bij dergelijke twijfelgevallen kan statistiek gebruikt worden om uitsluitsel te geven.[52] Ook de eolieten van Kent zijn aan statistiek onderworpen, en daaruit bleek zeer duidelijk dat het gaat om geofacten en niet om menselijke werktuigen.[53]

[51] Brandt, M. (2013). Stone Tools from the Early Tertiary in Europe—A Contradiction to Any Evolutionary Theory About the Origin of Man and to Long Geological Periods of Time. Answers Research Journal, 6, 231–264.

[52] Een voorbeeld waarbij dat gedaan wordt: Wiśniewski, A. et al. (2014). The alleged Early Palaeolithic artefacts are in reality geofacts: a revision of the site of Kończyce Wielkie 4 in the Moravian Gate, South Poland. Journal of Archaeological Science, 52, 189–203.

[53] Peacock, E. (1991). Distinguishing between Artifacts and Geofacts: A Test Case from Eastern England. Journal of Field Archaeology, 18(3), 345–361.

30. Laat de Wilburton-pot zien dat miljoenen jaren niet kloppen? (93)

De Wilburton-pot is niet tevoorschijn gekomen tijdens wetenschappelijk onderzoek en is daarna ook nooit wetenschappelijk onderzocht. Het argument berust daarom volledig op het getuigenis van niet-deskundigen. Waarschijnlijk gaat het hier om een voorwerp – dat uit gietijzer bestaat, een techniek uit de vijfde eeuw voor Christus – dat omringd is geweest door steenkoolfragmenten die aan elkaar zijn gekit.

Het is ook interessant om je af te vragen hoe creationisten deze vondst zouden moeten verklaren. Steenkoollagen worden door de meeste creationisten verklaard door drijvende wouden die tijdens de zondvloed zijn gezonken. Hoe is er ooit een ijzeren pot op zo’n drijvend woud terechtgekomen?

31. Laat het bronzen belletje zien dat miljoenen jaren niet kloppen? (93)

Het bronzen belletje is niet tevoorschijn gekomen tijdens wetenschappelijk onderzoek. Wel is het onderzocht aan twee universiteiten, de University of Delaware en de University of Oklahoma. Het enige wat daaruit bleek, was dat de bel gemaakt was van een bijzondere legering en dat er werkelijk geen spoortje steenkool op te vinden was, ook niet met een microprobe. Dat betekent dat de authenticiteit van de vondst afhangt van het getuigenis van één persoon, die tien jaar oud was toen hij de bel vond en pas zo’n twintig jaar later verder onderzoek liet doen. Opnieuw is het interessant om te bedenken hoe een creationist deze vondst zou moeten verklaren. Dit keer is het nog een beetje lastiger dan bij de Wilburton-pot, omdat de bronzen bel een siervoorwerp lijkt.

32. Laat de London-hamer zien dat miljoenen jaren niet kloppen? (93)

De London-hamer is niet tevoorschijn gekomen tijdens wetenschappelijk onderzoek en is daarna ook nooit wetenschappelijk onderzocht. De hamer is afkomstig uit een handstuk dat los lag naast een waterval en daardoor heel goed een concretie kan zijn.[54] Het hout van de hamer lijkt nauwelijks te zijn versteend, wat erop wijst dat het een recente hamer is. C14-datering laat zien dat de London-hamer waarschijnlijk een recent object is.[55] Opnieuw is de vraag: hoe is dit menselijk voorwerp in – naar het lijkt – marien kalksteen terechtgekomen in een zondvloedscenario?

[54] Watervallen kunnen snelle mineralisatie veroorzaken: answersingenesis.org/fossils/how-are-fossils-formed/the-amazing-stone-bears-of-yorkshire/

[55] web.archive.org/web/20101123034151/http://home.texoma.net/~linesden/cem/hamr/hamrfs.htm

33. Zijn er menselijke fossielen uit het Mioceen gevonden? (93-94)

De skeletten van Guadeloupe zijn gevonden in de periode dat de geologie en paleontologie nog in haar kinderschoenen stond en de vondst is niet goed gedocumenteerd. De term ‘Mioceen’ bestond toen zelfs nog niet. Algauw was de wetenschappelijke gemeenschap ervan overtuigd dat het om recente skeletten ging, die terechtgekomen waren in een recent gevormd gesteente. Creationisten hebben dan ook geconstateerd dat er geen bewijs is dat deze skeletten daadwerkelijk uit het Mioceen komen.[56]

[56] Tyler, D. J. (1984). The Guadeloupe Skeleton. Journal of Creation, 1(1), 30–32.

34. Zijn er menselijke fossielen uit het Krijt gevonden? (94)

De malachietmensen kunnen verklaard worden door het instorten van een oude mijngang. Compactie van het gesteente en mineralisatie van het gesteente hoeven niet veel tijd gekost te hebben.[57]

[57] Van der Wolf, A. P., & Zoutewelle, T. (1985). De Paleontologische en Geologische Aspekten van het Kreationisme (Doctoraalverslag Universiteit Utrecht), p. 22.

35. Wijst bevolkingsgroei op een jonge aarde? (94-96)

Het laatste argument gaat over bevolkingsgroei. Zelfs als je een heel lage bevolkingsgroei aanneemt, zou de aarde overspoeld moeten zijn met mensen als de mensheid al 300.000 jaar bestaat. Gert-Jan komt op een getal van 21.400 miljard mensen als hij uitgaat van een gemiddelde bevolkingsgroei van 0,01%. Als dat een absurd lage bevolkingsgroei zou zijn, zou duidelijk blijken dat de mensheid nog geen 300.000 jaar op aarde bestaat, maar veel minder lang. Als je uitgaat van 4500 jaar sinds de zondvloed, kom je met een gemiddelde groei van 0,47% per jaar op de huidige wereldbevolking vanuit Sem, Cham en Jafeth.

Over bevolkingsgroei staat een zeer leerzaam gedeelte in de bestseller Kapitaal in de 21ste eeuw van Thomas Piketty.[58] Piketty laat zien dat de demografische groei in de afgelopen eeuwen steeds sneller is gegaan en nu weer af zal nemen.[59] Met andere woorden: de groeisnelheid vormt min of meer een normale verdeling. Als we teruggaan in het verleden, betekent dat dat de groeisnelheid steeds verder af zal nemen. Gert-Jan noemt kunstmest als de factor die de groeisnelheid van 0,5 naar 2% deed toenemen (p. 95), Piketty noemt een betere medische kennis en een betere hygiëne als oorzaak dat de groeisnelheid rond 1500 steeg van 0,1 naar 0,2%. Tussen het jaar 0 en het jaar 1000 was de groeisnelheid ongeveer 0,03%. Gaan we terug in het verleden tot voorbij de Klassieke Oudheid, dan komen we in een periode met nog minder medische kennis. Komen we in de tijd voorafgaand aan de neolithische revolutie, dan worden de omstandigheden nog slechter met betrekking tot voeding, hygiëne en medische kennis. Dit leert ons twee dingen. Ten eerste, dat de bevolkingsgroei en het huidige aantal mensen op aarde compatibel is met de theorie dat de mens al 300.000 jaar bestaat.

Ten tweede levert dit problemen op voor het jongeaardecreationisme, dat, zoals Gert-Jan heeft laten zien, moet uitgaan van een gemiddelde groeisnelheid van 0,47%, een getal dat pas na 1800 gehaald werd. Zelfs met dit hoge percentage kom je ook in de problemen als je naar de wereldbevolking in de oudheid gaat kijken. De tabel hieronder gaat uit van de formule B = 6 x e0,0047t.

Jaartal Bevolking
2500 v. Chr. 6
2000 v. Chr. 63
1500 v. Chr. 660
1000 v. Chr. 6917
500 v. Chr. 72.530
1 v. Chr. 756.949

Wereldbevolking volgens de formule van Gert-Jan.

Heel lang zit de berekende wereldbevolking diep onder de daadwerkelijke wereldbevolking, tot ver in de middeleeuwen. De getallen die je in de tabel ziet, kunnen onmogelijk waar zijn. Rond 2000 v. Chr. en daarvoor werden de piramides gebouwd, toen waren er veel meer mensen. Rond 1 v. Chr. kende de wereld ongeveer 200 miljoen mensen, waarvan 50 miljoen in het Romeinse Rijk.[60] Toch is er een manier waarop Gert-Jan dit probleem op kan lossen: het aannemen van een zeer sterke bevolkingsgroei kort na de zondvloed. Dat is geen gekke hypothese, want als er een nieuwe, onbewoonde wereld wordt gekoloniseerd, is er vaak sprake van een snelle bevolkingsgroei, zelfs zonder migratie. Als we uitgaan van 10.000 personen rond 2500 v. Chr. als gevolg van een snelle groei – een zeer genereuze aanname – dan krijgen we de volgende tabel. Het gemiddelde groeipercentage verandert naar 0,3%.

Jaartal Bevolking
2500 v. Chr. 10.000
2000 v. Chr. 44.817
1500 v. Chr. 200.855
1000 v. Chr. 900.169
500 v. Chr. 4.034.272
1 v. Chr. 18.026.173

Wereldbevolking volgens de aangepaste formule.

De getallen kloppen nu al wat beter, maar blijven nog altijd sterk aan de lage kant. Voor al deze jaartallen weten we dat er destijds veel meer mensen op aarde waren. Kortom, bevolkingsgroei vormt geen argument tegen een mensheid die al 300.000 jaar bestaat, maar tegen een mensheid die slechts 4500 jaar geleden door een bottleneck ging.

[58] Piketty, T. (2014). Kapitaal in de 21ste eeuw. Amsterdam: De Bezige Bij, p. 96-99.

[59] piketty.pse.ens.fr/files/capital21c/en/pdf/F2.2.pdf

[60] Piketty, Kapitaal, p. 96.

Conclusie

De argumenten die Gert-Jan heeft ingebracht om te betogen dat de aarde slechts een paar duizend jaar oud is, blijken niet te kloppen. Ook zijn kritiek op de dateringsmethoden die door geologen worden gebruikt, is incorrect. Daar komt nog bij dat verschillende methoden niet door hem zijn besproken, zoals thermoluminescentie, aminozuurdatering, fission track dating – een vorm van radio-isotopendatering die twee van Gert-Jans aannames volledig omzeilt – en datering door middel van warven, boomringen, ijslaagjes en milankovićcycli[61]. Deze en allerlei andere geologische verschijnselen laten zien dat de aarde vele malen ouder is dan zesduizend jaar.

[61] Milankovićcycli zijn meestal niet geschikt om een absolute ouderdom te bepalen, maar met behulp van orbital tuning kan wel gedemonstreerd worden dat bijvoorbeeld diepzeesedimenten uit een boorkern in vele honderdduizenden jaren gevormd zijn.

En de Bijbel dan?

Gert-Jan begint zijn boek met de Bijbel, waaruit zou blijken dat de aarde slechts zesduizend jaar oud is (p. 17-19). Twee dingen zijn daarbij belangrijk: ten eerste de interpretatie van de geslachtsregisters in Genesis 5 en 11 en ten tweede de interpretatie van het scheppingsverhaal in Genesis 1. Als Gert-Jans interpretatie van die twee punten niet klopt, is zijn berekening van de ouderdom van de aarde ook incorrect. Over beide interpretaties vallen boeken vol te schrijven; dat ga ik hier niet doen. Ik zal het alleen kort hebben over de interpretatie van de geslachtsregisters in Genesis 5 en 11, omdat dat ook het belangrijkste onderwerp in het boek is.

In het oude Nabije Oosten werden genealogieën van families mondeling bijgehouden en waren daardoor nogal veranderlijk.[62],[63] Als gevolg van het beperkte menselijk geheugen werden deze genealogieën vaak niet langer dan tien generaties, met een maximum van twintig. Hierdoor werden in de loop van de tijd generaties weggelaten. Meestal bleven alleen het begin en het eind van de genealogie intact: het begin met de (mythische) stamvaders en het eind met de voorvaders uit het recente verleden. Ook in het oude Israël was het gangbaar dat generaties weggelaten werden, zoals blijkt uit bijvoorbeeld Ezra 7:1-5 en Mattheüs 1.

Overeenkomstig de lengte van genealogieën van mondelinge culturen zijn de geslachtsregisters in Genesis 5 en 11 beide tien generaties lang. Ze vormen daarmee ook een mooie symmetrie: beide keren zijn er tien generaties, waarbij de tiende drie zonen krijgt. In Mattheüs 1 zie je ook zo’n rangschikking in drie even lange reeksen, waarbij generaties weggelaten zijn om dat patroon te vormen.

Uniek voor de genealogieën van Genesis is dat er ook leeftijden bij vermeld staan, die vaak in de honderden jaren lopen. Uit Genesis zelf blijkt dat deze leeftijden niet letterlijk genomen moeten worden. Zo zegt Abraham bijvoorbeeld in Genesis 17:17 ongelovig: Zal bij een honderdjarige een kind geboren worden en zal Sara, die negentig jaar is, baren? Die verwondering zou vreemd zijn als de leeftijden in de genealogieën letterlijk genomen moeten worden, want in dat geval zou het baren van een kind op honderdjarige leeftijd heel normaal moeten zijn. Zo zou zijn vader Terah honderddertig geweest zijn toen hij Abram baarde.

Je kunt de geslachtsregisters in Genesis dus niet zomaar gebruiken om terug te rekenen tot aan de schepping (hoe je die verder ook interpreteert). Dat betekent dat je de Bijbel niet zomaar kunt gebruiken om de ouderdom van de aarde te bepalen.

[62] Wilson, R. R. (1975). The Old Testament Genealogies in Recent Research. Journal of Biblical Literature, 94(2), 169–189.

[63] Wilson, R. R. (1979). Between “Azel” and “Azel” Interpreting the Biblical Genealogies. The Biblical Archaeologist, 42(1), 11–22.

12 gedachten over “Reactie op ‘Hoe zit het met… de ouderdom van de aarde?’

  1. Dag Willem Jan,
    Ik snap je frustratie om iedere keer weer tegen ‘onwaarheden’ van mensen die de Bijbel geloven aan te lopen. Dat valt niet mee, want immers je eigen geloof in evolutie wordt daarmee aangevallen. Jou argumenten op deze pagina vind ik persoonlijk ook zwak. Ik moet blijkbaar meerdere boeken aanschaffen om je tegenwerpingen te gaan geloven.
    Gelukkig hoeft dat niet. Ik heb de Bijbel. Daarin staat duidelijk dat God de hemel en aarde schiep in 6 dagen (Exodus 20 vers 11). Zelf geloof ik God en Zijn Woord, geen evolutie. Wat de wereld ook aan zogenaamde bewijzen daarvoor wil laten zien. Jezus heeft het ook over de geschapen man en vrouw als Hij het over het huwelijk heeft, niet over een stelletje paranoïde apen, die plotseling rechtop gingen lopen uit een groepje van enige duizenden apen. De eerste aarde is vergaan door de zonde en zondvloed, ik verwacht een nieuwe (herschapen) aarde en hemel (Openbaringen 21). Wat mij betreft is de Bijbel klip en klaar over schepping, zondeval, zondvloed, eerste en tweede Adam, de dood en de nieuwe hemel en aarde. Blijkbaar moeten wij leren van een atheïstische theorie om de Bijbel te begrijpen. Dan kies ik er toch voor om de Bijbel te lezen zoals het er staat, dat is veel betrouwbaarder dan alle theorieën die mensen verzinnen om God verdacht te maken. De duivel begon daar al mee, vlak na de schepping. Maar waarschijnlijk geloof jij dat niet, immers dat past niet bij evolutie. En dat is precies de kern van de zaak. Wie geloof je? De duivel met zijn listige woorden en theorieën of God en Zijn Woord? Dat is de grote vraag. Dan hoeft voor mij niet alles opgelost te zijn, maar houd ik het bij het eenvoudige woord van God.
    Ik hoop dat je zelf ook nog eens tot wedergeboorte mag komen, dan vallen de schellen wel van je ogen.
    hartelijke groet,

    Like

    1. Beste H. Bakker,
      Er zijn verschillende manieren om kennis te verwerven. Als christenen geloven u en ik dat er kennis te verkrijgen is uit de Bijbel, maar ik ben er (ongetwijfeld net als u) van overtuigd dat er ook kennis te verkrijgen is door waarnemingen en door deze waarnemingen te combineren en er goed over na te denken. Die tweede categorie van kennisverwerving is de manier waarop wetenschap werkt.

      Als we de tweede categorie op zichzelf gebruiken, komen we tot de conclusie dat de fysieke wereld bestaat uit een collectie feiten die het beste te verklaren is als de aarde erg oud is, zo’n 4,5 miljard jaar. Dat is iets wat ik op deze website probeer te laten zien. Er zijn daarover zeker verschillende goede boeken te lezen, maar uiteindelijk gaat het dus om de interpretatie van de waargenomen feiten.

      Nu heeft u gelijk dat dit voor een christen niet de enige collectie van relevante feiten is. Vandaar dat ik aan het einde van deze blogpost inga op de vraag of de Bijbel voldoende reden geeft om de beste interpretatie van de feiten te betwijfelen. Nu is datgene wat ik in deze blogpost bespreek natuurlijk beperkt, maar mijn uiteindelijke conclusie is dat de interpretatie van de wetenschappelijke gegevens veel duidelijker op een oude aarde wijst dan dat de Bijbel een jonge aarde waarschijnlijk maakt. De keuze om bepaalde teksten letterlijk te nemen of niet, op een bepaalde te lezen of niet is interpretatie, of die interpretatie nu zeer waarschijnlijk is of niet. Een goede, aannemelijke interpretatie is gebaseerd op een goed begrip van de tekst, wat weer bepaald wordt door een goed begrip van taal, geschiedenis, cultuur en de fysische wereld. De achtergrond van goede Bijbelinterpretatie is daarom dezelfde achtergrond als die van goede wetenschap. Je kunt het ene dus niet zomaar boven het andere plaatsen, ook niet als christen. Zie daarvoor verder deze blogpost: https://willemjanblom.wordpress.com/2020/06/18/wetenschap-en-bijbelinterpretatie/

      Als we de Bijbel goed interpreteren, ben ik ervan overtuigd dat we zowel kunnen concluderen dat er niet voldoende reden is om aan te nemen dat de Bijbel een jonge aarde leert én dat er wel voldoende reden is om het Evangelie te geloven, zoals samengevat in bijvoorbeeld de Apostolische geloofsbelijdenis. De tegenstellingen die ik in uw bericht lees, zijn er wat mij betreft dus niet.

      Ik ben overigens benieuwd waarom u mijn argumenten zwak vindt en of u een voorbeeld van zo’n zwak argument zou kunnen uitwerken.

      Like

  2. ” Jan van Meerten, een Nederlandse creationist, heeft laten zien dat creationisten al lang beseffen dat geologen geen probleem hebben met polystrate fossielen en dat zij de snelle vorming van de omringende lagen accepteren.”

    Dat is niet waar. Hij beweert vaak genoeg tegen zijn achterban en ook op de facebookpagina van het Logos Instituut dat geologen dat niet doen.

    Like

Plaats een reactie